woensdag 23 maart 2016

HOW FOOD MADE HISTORY (IV)

Jacht op wilde zwijnen (1659) door Nicolaes Pietersz. Berchem - Mauritshuis.


Ik ben aanbeland bij het vierde hoofdstuk van How Food made History (2012) en dit keer gaat het over de geschiedenis van de jacht, het hoeden van kuddes en de visserij. Al deze vormen van omgang met de natuur en met (wilde) dieren, hebben hun stempel gedrukt op hoe de wereld er op dit moment uitziet. 

In de landbouw bestaat er een soort rentmeesterschap ten opzichte van de dieren en het land, omdat je ze nodig hebt. Verwaarloos je je land, dan kun je er niets op verbouwen. Verwaarloos je je dieren, dan kunnen ze niet helpen ploegen en geven ze minder melk en vlees. Dit rentmeesterschap ontbreekt bij jagen en vissen en zorgde, met name na de technologische ontwikkelingen in de tweede helft van de 20e eeuw voor het uitsterven van dier- en vissoorten. 

De mensheid heeft lang geleefd van jagen en verzamelen. Dat ging er soms minder 'natuurlijk' aan toe dan je zou denken. Zo werden er hele bossen en velden bewust platgebrand, om zo de dieren één richting op te sturen en het jagen makkelijker te maken. Bijen waren één van de eerste diersoorten die gedeeltelijk gedomesticeerd werden voor de honing. Dit was niet zonder risico, want beren waren ook fan van honing en we weten allemaal hoe dat kan aflopen na het zien van The Revenant... 

Detail van een miniatuur waarop bijen hun korf beschermen tegen een beer die de honing wil stelen. Miniatuur van Flore de virtu e de costumi (Bloemen van Deugden en Zeden), Italië (Padua?), eerste helft van de 15e eeuw, Harley MS 3448, f. 10v.

Detail van een miniatuur waarop bijen nectar verzamelen en een imker de bijenkorf inspecteert. Miniatuur van de 'Excultet' Rol, Italië (Monte Cassino) circa 1075-1080. Add MS 30337, membrane 10

Na het ontstaan van de landbouw werd jagen relatief minder belangrijk om in voedsel te voorzien. En, we nemen een sprong in de tijd, na de Columbiaanse uitwisseling zorgde het jagen op grotere schaal - dus bedoeld voor een 'markt' groter dan de lokale bevolking - in een rap tempo voor het uitsterven van veel wilde diersoorten. Om de wilde dieren te beschermen, werden er jachtrestricties opgelegd. Langzaam werd het recht op jagen een privilege, in plaats van een recht van iedereen om zelfvoorzienend te zijn. Edelen en vorsten eigenden zich het exclusieve recht van de jacht toe in hun eigen bossen en landerijen. Ook in de middeleeuwse Nederlanden eiste de adel hun jachtprivilege en zette 'wilde' dieren uit, naarmate de natuurlijke aanwas van dieren in het wild afnam door al het jagen. Engelse aristocraten legden zelf hun bossen en parken aan waarin ze konden jagen. Als gevolg hiervan werd jagen en het eten van wild een uiting van macht en prestige. Paardrijden en het gebruiken van vuurwapens zorgden voor veel voordelen tijdens de jacht en het schieten van een wild zwijn gaf extra aanzien. En wild zwijn was gevaarlijk en de trofee van een zwijn stond daarom symbool voor mannelijke moed en bravoure. Tegelijkertijd kreeg het jagen door de 'gewone' man een andere naam: stropen. Zelfvoorzienend zijn als familie of als enkeling werd zo in een verdomhoekje geschoven. 
Naast jagen en verzamelen, bestaat er ook het hoeden van kuddes. Higman noemt het 'mobile pastoralism' en ik kies ervoor om het te vertalen als nomadische extensieve veeteelt. Er bestond een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie tussen herder en kudde. De kudde voorziet de herder in melk, vlees en vacht. De herder beschermt de kudde. De kudde bepaalt waar ze naartoe gaat, de herder volgt. Het belangrijkste en machtigste herdervolk uit de geschiedenis zijn de Mongolen en dat waren ze grofweg van de 13e tot en met de 19e eeuw, dus lang nadat landbouw zijn intrede had gedaan en lang nadat de meeste mensen hadden gekozen om zich ergens permanent te vestigen, in plaats van rond te trekken. Het deerde de Mongolen niet, want ze voeren er wel bij en waren oppermachtig in een gebied dat zich uitstrekte van China tot Rusland en van Iran tot Oekraïne. Het enige wereldrijk dat ooit groter was dan het Mongoolse Rijk van Djenghis Khan (1162-1227) was het Britse Rijk aan het begin van de 20e eeuw.  

Jagen werd dus een exclusieve elite-activiteit. Hoe apart die ontwikkeling misschien ook was, het zorgde wel voor de bescherming van wilde diersoorten. Vissen werd echter nooit iets van de elite en na de Industriële Revolutie had dat desastreuze gevolgen voor de mondiale visstanden en het ecosysteem van de zee. Het inzetten van grote stoomschepen met gigantische netten zorgde voor ernstige overbevissing en het uitsterven van vele vissoorten over de hele wereld. Waar de landbouw en veeteelt al vanaf 11.000 voor Christus een alternatief was voor de jacht, werd aquacultuur dat pas na 1980 voor de visserij. Het domesticeren van vissen lukt niet en pas aan het eind van de 20e eeuw kwamen er 'visboerderijen' voor onder andere zalm, oesters en mosselen. Dankzij deze viskwekerijen en dankzij speciale industriële vistechnieken waarbij zo gericht mogelijk wordt gevist, proberen we de visstanden wereldwijd te beschermen.

Vissersboot op de Waddenzee